De persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder voor openstaande schulden van een onderneming is niet zomaar verdwenen als die bestuurder overlijdt, zo heeft het gerechtshof bepaald. De aansprakelijkheid gaat dan namelijk over naar de erfgenaam van die bestuurder. In dit geval betrof het een rechtszaak in Den Bosch. Het draaide om een vrouw die getrouwd was met een man die zijn pensioen in eigen beheer had bij de bv van zijn broer.
In 2014 sloten zij een echtscheidingsconvenant waarin stond dat de vrouw recht had op de helft van het pensioen in eigen beheer.
Het convenant werd medeondertekend door de broer en zijn holding-bv, waarmee de bv verplicht werd om pensioenbetalingen te doen.
Na drie jaar ontving de vrouw echter geen pensioenuitkeringen meer.
Ze kreeg een brief van de vrouw van de overleden broer, waarin stond dat de holding niet genoeg geld had om de uitkeringen voort te zetten…
Het gerechtshof overwoog daarbij het volgende (een selectie uit het gepubliceerde arrest):
7.16.Op grond van voornoemde uitleg van het echtscheidingsconvenant valt [persoon A] een persoonlijk ernstig verwijt te maken van zijn handelwijze. De volgende omstandigheden neemt het hof daarbij in aanmerking. [appellante] voert zelf aan dat op het moment van ondertekening van het echtscheidingsconvenant al pensioentekorten bestonden in [X. Holding B.V.] (onder meer memorie van grieven nr. 15 tot en met 21). Zij betwist ook niet de stelling van [geïntimeerde] dat [persoon A] als bestuurder dit ook geweten moet hebben. Dit moet dan ook als vaststaand worden aangenomen. Niettemin is [persoon A] over gegaan tot ondertekening van het echtscheidingsconvenant mede namens [X. Holding B.V.] zonder daarin melding te maken van de beperkte liquide middelen in [X. Holding B.V.] . Voor zover [appellante] nog betoogt dat het verwijt jegens [persoon A] niet opgaat omdat ook [geïntimeerde] bij ondertekening van het echtscheidingsconvenant op de hoogte was of had kunnen zijn van genoemd tekort, faalt dit betoog. Allereerst heeft [appellante] niet betwist dat [geïntimeerde] op dat moment (zij was inmiddels ook al sinds 2012 gescheiden van [persoon B] ) op afstand stond van [X. Holding B.V.] , zoals nader toegelicht in onder meer memorie van antwoord 3.12. en 3.13 en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Ook overigens heeft [appellante] onvoldoende duidelijk gemaakt hoe [geïntimeerde] van dit tekort op de hoogte moest zijn. Het hof gaat voorbij aan het verweer dat [geïntimeerde] uit de jaarrekening 2014 (prod. 3 bij memorie van grieven) van [X. Holding B.V.] had kunnen opmaken dat onvoldoende liquide middelen aanwezig waren om aan de pensioenverplichting jegens [geïntimeerde] te voldoen. Nog daargelaten de hiervoor bedoelde afstand van [geïntimeerde] tot [X. Holding B.V.] , staat als onvoldoende door [appellante] betwist vast dat de bewuste jaarrekening nog niet gereed was ten tijde van het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant. Het voorgaande betekent dat [persoon A] als bestuurder van [X. Holding B.V.] een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kan worden. Bij het aangaan van de pensioenverplichtingen jegens [geïntimeerde] wist [persoon A] al of behoorde hij redelijkerwijze te begrijpen dat de vennootschap niet integraal aan haar verplichtingen jegens [geïntimeerde] zou kunnen voldoen.
7.17. Voor zover [appellante] bedoelt te betogen dat de conclusie gerechtvaardigd is dat [persoon A] ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden (zie onder meer memorie van grieven nr. 17) overweegt het hof als volgt. Anders dan [appellante] betoogt, is het niet zo dat [persoon A] een ernstig verwijt wordt gemaakt van de financiële situatie ten tijde van het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant. Het persoonlijk ernstige verwijt ziet er op dat hij ondanks die (ontoereikende) financiële situatie toch op dat moment namens [X. Holding B.V.] de verplichting jegens [geïntimeerde] is aangegaan.
Ten overvloede overweegt het hof nog dat de handelwijze van [persoon A] (kort) na ondertekening van het echtscheidingsconvenant hier geen ander licht op werpt, integendeel. Gebleken is (bankafschriften, prod. 7 bij memorie van grieven) dat in de eerste maand na ondertekening van het echtscheidingsconvenant al een bedrag van ruim € 80.000,– door [X. Holding B.V.] is overgeboekt naar drie gelieerde [persoon A] -vennootschappen, zonder dat duidelijk is welke werkzaamheden hier tegenover stonden. Daarnaast heeft [persoon A] in weerwil gehandeld van de verplichting in het echtscheidingsconvenant om bancaire overboekingen pas dan uit te voeren nadat een tweede handtekening van een door [geïntimeerde] aan te wijzen persoon is verkregen. De omstandigheid dat [geïntimeerde] daaromtrent zelf geen actie heeft ondernomen doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid die [persoon A] als enig bestuurder van [X. Holding B.V.] had.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:GHSHE:2024:75